Alternatieve Energie aan boord

Opladen van de accu's met zonnepanelen
De run op groene technologie dringt langzaam maar zeker ook door tot de maritieme wereld. Dat is maar goed ook, want maarliefst 20% van de totale wereldwijde CO2-uitstoot wordt veroorzaakt door de brandstof-verslindende schepen op zee. Vergis je niet; dit is evenveel als al het transport over land bij elkaar. Japanse bedrijven hebben aangekondigd met een ontwerp te komen van een groot transportschip met motoren die deels worden aangedreven door zonne-energie. De eerste stap naar een groenere zee lijkt daarmee gezet.
Japans’ grootste rederij Nippon Yusen KK is van plan zonnepanelen met een vermogen van zo’n 40 kilowatt te plaatsen op het dak van een 60.000-ton wegend schip. Het schip zal gebruikt worden door Toyota om auto’s over de gehele wereld te vervoeren. De zonnepanelen leveren helaas bij lange na niet voldoende vermogen om de kolossale motor aan te drijven; ze zullen gebruikt worden om het brandstofverbruik met zo’n 6,5% terug te dringen. Dit staat gelijk aan een CO2-reductie van 1 a 2%, ofwel 20.000 ton op jaarbasis. Nippon Yusen zal ongeveer 1 miljoen euro uitgeven aan het systeem. De grootste problemen zijn vooralsnog de schade die veroorzaakt wordt door vibraties en de zoute omgeving. Het schip zal rond december klaar zijn.
Helaas dus geen schip op zonne-energie, maar wel een stap in de goede richting!
Voor motorjachten en zeilschepen zijn inmiddels in alle soorten en maten (zee)waterbestendige panelen te koop.
Installatie is ook niet al te problematisch meer: een voorbeeld van een handleiding vindt u hier bij Conrad.
Warm water maken met de zon
Warm water met zonne-energie? Kies een zonneboiler!
Een waterverwarmingstoestel op zonne-energie kan je energierekening verlagen en ecologische voetafdruk verkleinen. Wij leggen je uit hoe zonneboilers werken en welke soorten er op de markt zijn.
Werking van zonneboilers
Wil je een plonsbadje vullen met warm water, dan zal je de tuinslang in de zon leggen zodat het water erinopwarmt. Een zonneboiler werkt ongeveer op dezelfde manier...
Dit waterverwarmingstoestel bestaat uit twee delen: zonnecollectoren die men doorgaans op het dak plaatst en een voorraadvat dat ofwel in de collectoren geïntegreerd is ofwel los binnenshuis staat. Zonnecollectoren zijn erg herkenbaar aan de zwarte glasplaat die bovenop een buizenstelsel ligt. In het buizenstelsel bevindt zich collectorvloeistof die opwarmt met behulp van de zon.
Omdat we niet continu over zonlicht kunnen beschikken, slaat men water op in een voorraadvat dat opwarmt via de circulatie van de collectorvloeistof. Als het water hierin niet voldoende warm is, komt er naverwarming aan te pas waarbij een geiser, warmtepomp of centrale-verwarmingsketel het water verder opwarmt.
Kosten van zonneboilers
Voor een zonneboiler moet je enkele duizenden euro’s neertellen. Dat is meer dan bij de traditionele systemen. Zonneverwarming kan ongeveer de helft van je warmwaternoden voorzien, waardoor je jaarlijks tot 200 kubieke meter aardgas of 1300 kWH elektriciteit kan besparen. Ook in de winter volstaan enkele uren zachte winterzon om voldoende water te verwarmen voor het huishouden en de persoonlijke verzorging. Na verloop van tijd betaalt de zonneboiler zichzelf dus terug, al gebeurt dat niet op een-twee-drie.
Soorten zonneboilers
Zonneboilers kan je indelen in vier soorten. Welk type zonneboiler je verkiest, is afhankelijkheid van het volume warm water waaraan je gezin behoefte heeft en de plaats die je ter beschikking hebt voor het voorraadvat. In wat volgt, bespreken we de verschillende soorten zonneboilers:
- Standaardzonneboiler
- Compacte zonneboiler
- Cv-zonneboiler
- Zonneboilercombi
Tips en overwegingen voor zonneboilers
Waar moet je nog op letten als je een zonneboiler wil installeren? Wij wijzen je op een aantal aandachtspunten:
- Grootte – De grootte van de zonneboiler hangt af van je persoonlijke situatie: hoeveel warm water heb je nodig in je huishouden? Hoeveel personen maken gebruik van de zonneboiler? Hoe efficiënt gebruiken ze warm water? Hoe efficiënt is je verwarmingstoestel?
- Plaatsing – Om zoveel mogelijk zonlicht op te vangen, moet je de collector zo plaatsen dat hij op het zuiden gericht is. Let erop dat de zonnepanelen niet in de schaduw van bomen staan. Installeer de zonnecollectoren schuin zodat het zonlicht dat op de panelen valt, maximaal is. Ideaal is een hellingshoek van 51°.
- Temperatuur – Om de vorming van legionellabacteriën tegen te gaan moet de watertemperatuur van de zonneboiler voldoende hoog zijn. Een temperatuur van 55 à 60°C voorkomt bacteriegroei. Schijnt de zon niet genoeg om deze temperatuur te behouden, dan komt je verwarmingstoestel in actie die het water naverwarmt. Een heldere dag vol zon doet de temperatuur stijgen tot 90°C.
- Gewicht – Een volledig systeem kan enkele honderden kilogram wegen, verzeker je ervan dat het dak dat gewicht kan ondersteunen. Vooral bij compacte zonneboilers met ingebouwde voorraadvaten is dit een must.
- Hulpkrachtbron – Zorg ervoor dat het bedieningspanel van de hulpkrachtbron zich op een gemakkelijk bereikbare locatie bevindt zodat je deze uit kan zetten wanneer je hem niet nodig hebt: als je bijvoorbeeld op vakantie gaat.
- Schoonmaak – Maak je zonnepanelen zuiver met een bezem, zeep en water zodat ze in topconditie blijven. Spoel ze schoon om te vermijden dat vuile waterresten zich ophopen.
- Ochtendgebruik – Gebruik ‘s morgens warm water zodat het water de hele dag heeft om opnieuw op te warmen zodat je ‘s avonds opnieuw warm water hebt. Dat is dan meteen het meest ideale ogenblik voor het nemen van een douche of bad. Overdag heeft de zon het water verwarmd zodat je ’s avonds amper naverwarming nodig hebt.
Biobrandstof bijmengen bij de diesel
EU Beleid BiobrandstoffenEuropese richtlijn biobrandstoffen (2003/30/EG)
De Europese biobrandstoffenrichtlijn uit 2003 verplicht lidstaten om zich in te spannen om biobrandstoffen voor het wegverkeer op de markt te krijgen. Steun aan de landbouw, bevorderen van de energievoorzieningszekerheid en broeikasgasemissiereductie waren aanleiding in de Europese Unie voor dit initiatief. Volgens deze richtlijn moest in 2005 2 procent van de energie-inhoud van fossiele brandstoffen uit biobrandstoffen bestaan, oplopend tot 5,75 procent in 2010. Deze percentages zijn streefwaarden dus lidstaten waren niet verplicht ze over te nemen. Om de doelstellingen te realiseren konden lidstaten gebruik maken van meerdere opties, namelijk bijmengen van kleine hoeveelheden biobrandstof bij fossiele brandstoffen in de vorm van lage blends en het op de markt brengen van hogere blends (bijvoorbeeld bio-ethanol in de vorm van E85) of pure biobrandstoffen (bijvoorbeeld pure biodiesel, B100). Bijmengen in lage percentages heeft als voordeel dat deze mengsels in gewone benzine- en dieselauto's kunnen worden gebruikt.
Op 25 juni 2009 is de Europese richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) in werking getreden. Met de implementatie van deze richtlijn in de EU lidstaten wordt de Biobrandstoffenrichtlijn (2003/30/EG) ingetrokken met ingang van 1 januari 2012.
Europese richtlijn hernieuwbare energie (Renewable Energy Directive, 2009/28/EG)
Op 25 juni 2009 is de Europese richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, oftewel de Renewable Energy Directive (RED, 2009/28/EG) in werking getreden. Deze richtlijn schrijft voor dat in 2020 in de Europese Unie als geheel minimaal 20 procent van het energiegebruik moet bestaan uit hernieuwbare bronnen. De richtlijn moet uiterlijk 31 december 2010 geïmplementeerd zijn in de nationale wetgeving van de Europese lidstaten. Elke lidstaat stelt hiertoe een nationaal actieplan voor energie uit hernieuwbare bronnen vast. Hierin moeten de nationale algemene streefcijfers van de lidstaten voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen verbruikt in vervoer, elektriciteit, verwarming en koeling in 2020 zijn vermeld. Deze algemene nationale doelstellingen verschillen per lidstaat (zie Bijlage I, deel A van de richtlijn). Voor Nederland is het nationale algemene streefcijfer 14 procent. De lidstaten moeten in hun nationale actieplannen ook aangeven welke maatregelen zijn/worden genomen om deze doelstellingen te behalen. Met de implementatie van de Europese richtlijn hernieuwbare energie worden zowel de Duurzame elektriciteitsrichtlijn uit 2001 (2001/77/EG) en de Biobrandstoffenrichtlijn uit 2003 (2003/30/EG) ingetrokken met ingang van 1 januari 2012.
De richtlijn hernieuwbare energie schrijft voor de sector verkeer en vervoer een specifieke doelstelling voor, namelijk dat in 2020 minimaal 10 procent van alle transportbrandstoffen (benzine, diesel, biobrandstoffen in weg- en railvervoer en elektriciteit) uit hernieuwbare bronnen moet komen. Het kan hierbij gaan om biobrandstoffen (bijvoorbeeld biodiesel en bio-ethanol) maar ook hernieuwbare elektriciteit en waterstof tellen mee voor de doelstelling. Brandstofmengsels met een aandeel biobrandstof hoger dan 10 volume-procent moeten een apart label krijgen op verkooppunten.
Biobrandstoffen op basis van afval, reststromen, non-food cellulose materiaal en ligno-cellulose tellen dubbel mee voor de nationale doelstelling en/of de verplichting voor biobrandstoffen (Art 21, 2), en de (hernieuwbare) energie die wordt verbruikt door elektrische voertuigen telt 2,5 maal bij het voldoen aan de doelstelling in de richtlijn.
Om biobrandstoffen mee te mogen tellen voor de doelstelling moeten deze aan bepaalde duurzaamheidseisen voldoen. Dit geldt ook voor het mogen meetellen van biobrandstoffen voor een biobrandstoffenverplichting (zoals in Nederland) en voor het in aanmerking laten komen van biobrandstoffen voor financiële steun. Deze duurzaamheidseisen zijn van toepassing op zowel biobrandstoffen als op vloeibare biomassa die gebruikt wordt voor elektriciteit- of warmteproductie.
Zo moet de reductie van broeikasgasemissies, gemeten over de gehele keten van productie van grondstof tot eindgebruik en ten opzichte van fossiele brandstoffen, tenminste 35 procent zijn. Deze eis is van toepassing op alle installaties die na 23 januari 2008 operationeel worden of zijn geworden. Voor installaties die voor deze datum opgeleverd zijn, geldt de minimumeis pas vanaf 1 april 2013. Met ingang van 1 januari 2017 wordt de eis met betrekking tot broeikasgasemissiereductie aangescherpt tot minimaal 50 procent. Vanaf 1 januari 2018 wordt dit minstens 60 procent voor installaties die op of na 1 januari 2017 operationeel zijn geworden. In de richtlijn schrijft de Europese Commissie voor hoe de broeikasgasemissiereductie van biobrandstoffen (en vloeibare biomassa) moet worden bepaald (zie Artikel 19 en Bijlage V). Men kan gebruik maken van de standaardwaarden, of feitelijke waarden gebruiken mits deze worden berekend volgens de methodologie beschreven in de richtlijn. Een combinatie van feitelijke waarden en standaardwaarden per processtap is eveneens toegestaan. De totale broeikasgasemissies moeten worden uitgedrukt in gram CO2-equivalenten per Megajoule biobrandstof (gCO2-eq/MJ). Wanneer een productieproces naast biobrandstoffen ook co-producten oplevert, dan moeten de broeikasgasemissies van het gehele proces aan de diverse producten worden toegerekend (allocatie) op basis van hun energie-inhoud (Lower Heating Value). In de richtlijn worden enkele co-producten genoemd waarvan de energie-inhoud ten behoeve van de berekening op nul wordt gesteld en die dus niet meegenomen hoeven te worden in de berekening.
Naast de eisen met betrekking tot broeikasgasreductie, moeten biobrandstoffen (en vloeibare biomassa) aan enkele andere duurzaamheidseisen voldoen. De biomassa mag niet afkomstig zijn van land met een hoge biodiversiteitswaarde zoals oerbos, beschermde natuurgebieden en graslanden met een grote biodiversiteit. Ook mag de biomassa niet geproduceerd zijn op land met hoge koolstofvoorraden, zoals waterrijke gebieden en permanent beboste gebieden. Dit geldt ook voor veengebied, tenzij aangetoond wordt dat de biomassaproductie niet leidt tot ontwatering van voorheen niet-ontwaterde bodem. Voor bovenstaande is de status van gronden in januari 2008 bepalend. Er wordt een rapportageverplichting ingevoerd voor bedrijven over andere milieueffecten, zoals bodem, water en lucht. Ook wordt gerapporteerd over het herstel van verarmde gronden, sociale aspecten, voedselprijzen en landgebruiksrechten. Dit laatste is belangrijk voor inheemse bevolkingsgroepen. Indirecte effecten of verdringingseffecten die kunnen optreden als gevolg van het gebruik van biobrandstoffen worden eveneens behandeld in de richtlijn. De Europese Commissie zal elke twee jaar een rapportage uitbrengen over deze aspecten. Die rapportage zal bijvoorbeeld gaan over de methode om indirecte effecten in kaart te brengen. Daarnaast worden de gevolgen voor de voedselprijzen en voedselzekerheid duidelijk gemaakt. In 2014 wordt een eerste evaluatie gehouden.
Europese richtlijn brandstofkwaliteit (Fuel Quality Directive, 30/2009/EG)
Op 23 april 2009 is de nieuwe Europese richtlijn brandstofkwaliteit, Fuel Quality Directive (FQD, 2009/30/EG) gepubliceerd. Het doel van deze richtlijn is het reduceren van de belangrijkste vervuilende emissies tijdens de productie en het gebruik van brandstoffen. Ook moet de richtlijn een bijdrage leveren aan het realiseren van de Europese reductiedoelstelling voor broeikasgasemissies van 20 procent in 2020. De Brandstofkwaliteitsrichtlijn schrijft voor dat vanaf 1 januari 2011 brandstofleveranciers jaarlijks moeten gaan rapporteren over de broeikasgasintensiteit van de door hen verkochte brandstoffen en energie. Met broeikasgasintensiteit wordt bedoeld de hoeveelheid broeikasgasemissies over de gehele levenscyclus van de brandstof, per eenheid energie. Verder moeten de Europese lidstaten brandstofleveranciers ertoe verplichten om stapsgewijs de broeikasgasintensiteit van de geleverde brandstoffen te reduceren met maximaal 10 procent voor 31 december 2020. De vermindering van de broeikasgasintensiteit moet uiterlijk op deze datum ten minste 6 procent bedragen ten opzichte van het in 2010 gerapporteerde Europese gemiddelde broeikasgasintensiteit van fossiele brandstoffen. Deze doelstelling moet worden gerealiseerd door middel van het gebruik van biobrandstoffen, alternatieve brandstoffen en de vermindering van het affakkelen en ontluchten in olieproductie-installaties. Dit percentage kan bij de herziening in 2014, onder meer afhankelijk van de grootschalige beschiikbaarheid van technieken zoals elektrisch vervoer en koolstofvastlegging (CCS), verhoogd worden tot 10 procent in 2020.
Biobrandstoffen mogen alleen worden meegeteld voor de doelstelling als zij aan de duurzaamheidscriteria in de richtlijn voldoen. Deze zijn hettzelfde als de duurzaamheidscriteria in de Europese richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG). De berekening van de broeikasgasemissiereductie van biobrandstoffen gebeurt ook op dezelfde wijze.
Naast broeikasgasemissiereductie- en duurzaamheidseisen bevat de Brandstofkwaliteitsrichtlijn ook technische specificaties voor transportbrandstoffen en houdt daarmee een wijziging in van de Brandstofkwaliteitsrichtlijn (98/70/EG) uit 1998. Met deze richtlijn wordt het mogelijk om hogere percentages biobrandstof bij te mengen in standaardbenzine of -diesel. Voor benzine geldt dat maximaal 10 volume-procent ethanol (E10) en maximaal 22 volume-procent ETBE bijgemengd mag worden. De richtlijn bevat ook maximale gehaltes voor enkele andere alcoholen (zie Annex I). Voor bijmenging van ethanol stelt de richtlijn dat benzine met 5 volume-procent (E5) tenminste tot 2013 beschikbaar moet blijven in verband met bestaande auto’s, die geen garantie hebben om benzine te gebruiken met een hoger biobrandstofgehalte. Standaarddiesel mag volgens de nieuwe richtlijn maximaal 7 volume-procent biodiesel (FAME) bevatten, mits de biodiesel voldoet aan de FAME norm EN 14214. Dit percentage is hoger dan in de huidige dieselnorm EN590, waarin het maximale gehalte 5 volume-procent bedraagt. De Europese Commissie moedigt het Europese Commitee voor Standaardisatie (CEN) aan om te blijven werken aan een norm om hogere gehaltes biobrandstof in diesel te mogen mengen, met name voor B10.
Het NIEUWE varenIn autobladen lees je er al regelmatig over: het nieuwe rijden. Populair gezegd komt het erop neer om gasgeven, remmen, anticiperen zo op elkaar af te stemmen dat het brandstofverbruik geminimaliseerd wordt. Hoe zit dat met onze schepen?
Als voorbeeld maken we met ons schip een vaartocht van de jachthaven in Tiel naat de Jachthaven bij Nijmegen. Over land gemeten een afstand van laten we zeggen 30 km. We rekenen met een stroomsnelheid van 3 kilometer per uur. Het schip vaart 16,67 kilometer per uur bij 1200 toeren en 22,04 kilometer per uur bij 1800 toeren. Het dieselverbruik per motor is 17,2 liter per uur bij 1200 toeren en 52,5 liter per uur bij 1800 toeren.
Deze gegevens zijn ontleend aan een meting van een Gamma20 motorjacht in het blad Vela e motore van juni 2011. Het jacht heeft twee 650pk Yanmar dieselmotoren.
Het resultaat?
Vaartijd 1200 toeren 2,19 uur
Vaartijd 1800 toeren 1,58 uur
Dieselverbruik 1200 toeren 75,49 liter
Dieselverbruik 1800 toeren 165,44 liter
VOORDEEL VAN HET NIEUWE VAREN 89,95 liter
Voor de berekeningen heeft JACHTENOnderlinge een Excelsheet gemaakt zodat u ook voor uw eigen schip kunt bepalen wat uw meest voordelige en milieuvriendelijke snelheid is. Stuur een mail naar hetnieuwevaren@jachtenonderlinge.nl en per kerende post sturen we het rekenmodel toe.
Oude accu's oppeppen in plaats van vervangen
Oude accu's zijn geld waard. Dus ruil ze in, en let goed op de inruilprijs. Het lood in accu's is relatief kostbaar en goed te recyclen. Bedrijven die accu's inruilen zijn Daveco en de Utrechtse accuhandel. Reconditioneren kan ook maar als je de tijd meerekent die je er aan moet besteden is het een vraag hoe zinvol deze actie is. Vaak ook zal de accu het fysieke einde van haar bestaan hebben bereikt (door kromgetrokken platen of een defecte cel), en dan helpt reconditioneren ook niet meer.